Het hof vernietigt in kort geding een uitspraak van de rechtbank waarbij aan een lelieteler een verbod was opgelegd om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken.
Casus
Appellante verbouwt lelies op een aantal aaneengesloten percelen die dichtbij de woningen van de omwonenden zijn gelegen. De omwonenden hebben in kort geding bij de rechtbank een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gevraagd, vanwege het verhoogde risico op neurodegeneratieve ziekten (waaronder Parkinson) en vanwege de daarmee samenhangende inkomstenschade. De rechtbank heeft dit verbod toegewezen (ECLI:NL:RBNNE:2023:2333).
Rechtsvragen
1. Betekent het feit dat het voorzorgsbeginsel al is geïncorporeerd in de Europese Verordening EG 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen dat er voor de civiele rechter geen ruimte meer is om toepassing te geven aan dit beginsel?
2. Op welke wijze moet het voorzorgsbeginsel worden uitgelegd?
3. Is in dit geval sprake van hiaten in het op de Verordening gebaseerde toelatingssysteem?
4. Is er in dit geval aanleiding om appellante het gebruik van alle bestaande gewasbeschermingsmiddelen op de bewuste percelen voor het jaar 2023 te verbieden, al dan niet op grond van het voorzorgsbeginsel?
Uitspraak
1. Het hof acht aannemelijk dat onder meer artikel 4 en 21 van de verordening de uitwerking vormen van het door de Europese wetgever in acht genomen voorzorgsbeginsel. Dat betekent echter niet dat de norm om het voorzorgsbeginsel toe te passen, die ook tot de nationale rechters als organen van de lidstaten is gericht, geen ruimte zou geven aan de Nederlandse (kortgeding)rechter om onder omstandigheden een verbod uit te spreken op het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen.
2. Het voorzorgsbeginsel brengt niet mee dat elk risico moet worden uitgesloten. Het hof verwijst naar artikel 7 van Verordening 178/2002 tot onder meer de oprichting van de European Food Safety Authority (EFSA). In lid 1 van dat artikel is ten aanzien van het voorzorgsbeginsel bepaald dat in specifieke situaties waarin na beoordeling van de beschikbare informatie de mogelijkheid van schadelijke gevolgen voor de gezondheid is geconstateerd maar er nog wetenschappelijke onzekerheid heerst, voorlopige maatregelen voor risicomanagement kunnen worden vastgesteld en in lid 2 is bepaald dat die maatregelen evenredig moeten zijn en de handel niet meer beperken dan nodig is om het in de Gemeenschap gekozen hoge niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken, rekening houdend met de technische en economische haalbaarheid en andere ter zake dienende factoren. Artikel 4 van Verordening 178/2002 brengt mee dat artikel 7 van toepassing is op de goedkeuring van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen en de intrekking daarvan, voor zover die worden gebruikt voor de teelt van levensmiddelen. Het lijkt erop dat alle gewasbeschermingsmiddelen die de maatschap voor de lelieteelt gebruikt ook voor de levensmiddelenteelt worden gebruikt. Voor zover het zou gaan om gewasbeschermingsmiddelen die alleen in de sierteelt worden gebruikt, vormen de artikelen 1 lid 4 van Verordening 1107/2009 en 191 lid 2 Werkingsverdrag de basis voor toepassing van het voorzorgsbeginsel.
3. Op basis van de onderbouwing van de omwonenden, waar appellante onvoldoende tegenin heeft gebracht, acht het hof aannemelijk dat op dit moment nog niet goed getest wordt of kan worden of het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel een verhoogd risico op neurodegeneratieve ziektes met zich brengt. In zoverre lijkt het in Verordening EG 1107/2009 en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) neergelegde stelsel van toezicht op de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dus onvolkomen te zijn en geen zekerheid te bieden op de afwezigheid van een verhoogd risico op neurodegeneratieve ziekten voor omwonenden. Het voorzorgsbeginsel brengt dan ook mee dat beperkende maatregelen zouden kunnen worden getroffen.
4. Het hof ziet daartoe geen aanleiding. Daarbij laat het hof meewegen dat de maatschap aannemelijk heeft gemaakt veel te doen om de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de omwonenden te beperken.
Het hof noemt de volgende maatregelen:
– de maatschap gebruikt circa 75% volledig biologische gewasbeschermingsmiddelen (gedeeltelijk gereguleerd door de SKAL);
– de maatschap heeft vrijwillig een overeenkomst gesloten met de gemeente Westerveld waarin zij heeft afgesproken bepaalde spuitvrije zones te respecteren, de voor haar best beschikbare techniek op het gebied van driftreductie en middelenreductie te gebruiken en deze techniekontwikkeling actief bij te houden;
– zij heeft een bufferzone ingericht tussen de percelen met lelies en de omwonenden, in de vorm van 9 meter mais (een hoog en dicht gewas ter vermindering van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen) en 9 meter gras, en – ten gunste komend aan een aantal van de omwonenden – een strook van 17 meter bloemenweide én een strook van 27 meter volledig biologische bollenteelt;
– zij heeft de Wave spuit van Dubex aangeschaft voor een, door de toezichthouder gecontroleerde, driftreductie van 99% (terwijl de vereiste driftreductie voor de gewasbeschermingsmiddelen die zij normaal gesproken gebruikt 75% tot 90% is), waardoor de gewasbeschermingsmiddelen minder verwaaien;
– de maatschap is aangesloten bij het programma Duurzame Bollenteelt Drenthe, waarin overheden, telers en sector, teeltadviseurs en onderzoekers samenwerken om de bollenteelt structureel duurzamer te maken; de strook met biologische lelies is een daarmee samenhangend proefveld;
– de maatschap heeft tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter verklaard de komende vijf jaar geen lelies meer te zullen telen op de percelen bij de omwonenden, zodat de eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen als gevolg van de lelieteelt in ieder geval de komende vijf jaren niet verder zal toenemen.
Daarnaast laat het hof meewegen dat zowel de Gezondheidsraad als het RIVM na recent onderzoek niet tot ingrijpen (een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen) heeft geadviseerd.
Rechtelijke Instantie : Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum Uitspraak : 10-07-2023
Eclinummer : ECLI:NL:GHARL:2023:6083
Jelle van de Poel