Flitsbezorging is geen ‘detailhandel’ in de zin van het bestemmingsplan.
Casus
Het college van burgemeester en wethouders (het college) heeft een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekster. Verzoekster exploiteert een flitsbezorgingsbedrijf. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan is onder meer detailhandel toegestaan. In dit bestemmingsplan is ‘detailhandel’ als volgt gedefinieerd: ‘Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkten. Uitgezonderd zijn: postorderbedrijven, internetbedrijven etc.’ Het college stelt zich op het standpunt dat flitsbezorging, gelet op deze definitie, niet is toegestaan. Volgens verzoekster heeft het college het begrip ten onrechte niet letterlijk uitgelegd.
Rechtsvraag
Valt flitsbezorging binnen de definitie van ‘detailhandel’ van het bestemmingsplan?
Uitspraak
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter omvat de kern van detailhandel – en de hier relevante definitie – dat er op enig moment in de vestiging van verzoekster fysiek contact is tussen verzoekster en de klant. Ten aanzien van de flitsbezorging is daar geen sprake van. Er is geen sprake van verkoop ter plaatse omdat de artikelen via het internet of de app worden besteld en betaald. Op het moment dat het personeel in het pand op de hoogte raakt van de bestelling, is de verkoop al afgerond. Verder bevinden zich in het pand wel producten, maar deze vormen geen uitstalling ten behoeve van de verkoop op internet of via de app. Evenmin is bij flitsbezorging sprake van levering van de goederen op de locatie, omdat het enige fysieke contact tussen verzoekster en de klant plaatsvindt bij het afleveren van de bestelde goederen op het bezorgadres.
De ter zitting aangehaalde vergelijking van de ruimtelijke uitstraling tussen [naam supermarkt] aan het [adres supermarkt] te [plaats supermarkt] en verzoekster brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Zo is een supermarkt erop ingericht dat klanten de aan te kopen goederen zelf in de vestiging verzamelen. Na het afrekenen worden de producten ter plaatse geleverd. De schappen zijn gemiddeld qua hoogte, uitgerust met prijskaartjes en de gangen met goederen zijn breed genoeg voor twee boodschappenkarren en overige manoeuvreerruimte. De door het college bij het controlebezoek op 25 augustus 2022 genomen foto’s in de vestiging van verzoekster laten een hoge magazijnopstelling zien, met enkel nummers op de grond. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat het interieur is ingericht op het zo snel mogelijk verzamelen van de af te leveren goederen. Het pand is materieel slechts een (klein) distributiecentrum, van waaruit goederen worden vervoerd naar klanten.
Bij de definitie van detailhandel zijn ‘postorderbedrijven, internetbedrijven, etcetera’ expliciet uitgezonderd van het begrip ‘detailhandel’ en deze begrippen zijn niet gedefinieerd in het bestemmingsplan noch anderszins toegelicht. Bij de uitleg van deze begrippen zoekt de voorzieningenrechter aansluiting bij het algemeen spraakgebruik. Volgens het ‘Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal’ is een postorderbedrijf een bedrijf dat postorders uitvoert. De in het spraakgebruik bekende voorbeelden van dit soort bedrijven beschikken vaak over grote magazijnen en zij leveren vanuit die magazijnen hetzij met eigen bezorgers, hetzij via post- of pakketdiensten de bestellingen aan het huisadres van de klant nadat de koop van het artikel via de internetwinkel of app van het bedrijf tot stand is gekomen. Vroeger bracht dit type winkel hun assortiment met een papieren catalogus onder de aandacht van bestaande en potentiële klanten, die hun bestellingen ook via een papieren bestelformulier met de post aan het bedrijf zonden.
De betekenis van de term ‘internetbedrijf’ moet in het licht van het voorgaande aansluitend aan het begrip postorderbedrijf worden geïnterpreteerd. Van Dale omschrijft deze term als ‘bedrijf dat internetdiensten aanbiedt.’ Dat is op zichzelf genomen nog een ruime omschrijving die ook de activiteiten van verzoekster kan omvatten. Een engere omschrijving die door alternatieve woordenboeken op internet wordt gegeven is ‘bedrijf dat zich met het verlenen van internetdiensten bezig houdt, bijv. een provider’. Als die betekenis wordt aangehouden, lijken de activiteiten van verzoekster daaronder niet te kunnen vallen.
De voorzieningenrechter beschouwt de definitie van detailhandel als één geheel, inclusief de laatste zin ervan waarin staat dat ‘postorderbedrijven, internetbedrijven etc.’ uitgesloten zijn.
Het woord internetbedrijven kan daarom niet los worden gezien van zijn context en moet in verband met het woord postorderbedrijf worden beschouwd.
De planwetgever heeft aldus juist ook bedrijven uitgesloten die via een webwinkel verkopen en die geen fysieke winkel exploiteren. En juist dát zijn de enige activiteiten waarmee verzoekster in het pand is begonnen en die ook nu nog steeds het overgrote deel van de activiteiten vormen. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit het gegeven dat maar een beperkt deel van het assortiment (één schap met enkele producten naast de thans aanwezige balie in het pand) vrij beschikbaar is en voorts blijkt het uit de verhouding van de transacties uit c&c en de app TGTG in relatie tot de transacties uit flitsbezorging. Dit betekent dat de activiteit flitsbezorging niet voldoet aan de definitie van detailhandel en dus ook dat daarmee de planvoorschriften van het bestemmingsplan worden overtreden.
Rechtelijke Instantie : Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum Uitspraak : 15-09-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBZWB:2022:5370
Ruud Veenhof