De normen voor parkeren en laden en lossen zijn opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening. Per 1 juli 2018 is hiervoor de wettelijke grondslag komen te vervallen, waardoor het artikel in de bouwverordening onverbindend is.
Casus
Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) heeft een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een gezondheidscentrum met zorgwoning. Bij de beslissing op bezwaar is de vergunning in stand gebleven.
Deze vergunning is verleend voor de activiteiten bouwen, gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en het realiseren van een uitrit. De omgevingsvergunning is verleend in afwijking van het bestemmingsplan, omdat de dakdoorvoeren niet voldoen aan de maximale hoogte en omdat de toegangsdeur tot de garage te breed is. Het college is er bij de vergunningverlening van uitgegaan dat het plan past binnen de gebruiksregels van het bestemmingsplan.
Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Hij stelt dat het bouwplan niet past binnen de gebruiksregels van het bestemmingsplan. Ook voert eiser aan dat er onvoldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat ten onrechte geen aandacht is besteed aan de vereiste laad- en losmogelijkheden bij het gezondheidscentrum.
Op de locatie van het bouwplan geldt het bestemmingsplan ‘Binnenstad’; op grond van de aan de locatie toegekende bestemming zijn onder andere maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
Rechtsvragen
1. Bestaat aanleiding om aan te nemen dat het gezondheidscentrum en de zorgwoning in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan gebruikt zullen worden?
2. Had het college moeten toetsen aan de normen voor parkeren en laden en lossen?
Uitspraak
1. De rechtbank constateert dat het perceel waarop de vergunde ontwikkeling plaatsvindt, ligt in bestemmingsplan ‘Binnenstad’ en de bestemming ‘[naam bestemming]’ heeft. Binnen deze bestemming zijn onder andere maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Op grond van artikel 1.61 en 1.62 van de planregels zijn dat voorzieningen gericht op het aanbieden en uitoefenen van activiteiten, gericht op de sociale, maatschappelijke, medische, zorgverlenende, educatieve, levensbeschouwelijke, en openbare dienstverlening, als ook beschermde woonvormen, sport, cultuur en ontspanning, verenigingsleven, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
Uit de vergunning blijkt niet precies welke activiteiten plaats zullen vinden in het gezondheidscentrum. Vergunninghouder heeft nog geen huurder of huurders voor het pand. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijv. ABRvS van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4746) moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming van het perceel kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Een bouwwerk moet in strijd met de bestemming worden geoordeeld, indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
De rechtbank is van oordeel dat de reguliere activiteiten van een gezondheidscentrum vallen onder de toegestane gebruiksmogelijkheden voor een voorziening, gericht op medische en zorgverlenende dienstverlening. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen voorgelegd op grond waarvan moet worden aangenomen dat het gezondheidscentrum voor activiteiten zal worden gebruikt die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Door een omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit ‘gezondheidscentrum’ heeft het college voldoende afgebakend welke activiteiten in het pand mogen plaatsvinden.
Voor wat betreft de zorgwoning is het volgende van belang. Het bestemmingsplan staat ‘beschermde woonvormen’ toe. Volgens de vergunning wordt een ‘zorgwoning’ vergund. Ter zitting heeft het college verklaard dat het begrip ‘zorgwoning’ verwijst naar de definitie in artikel 1.110 van de planregels. Volgens het college is een zorgwoning een beschermde woonvorm. Eiser vindt dat het begrip ‘beschermde woonvormen’ uit de bestemming ‘maatschappelijk’ niet gelijk is aan het begrip ‘zorgwoning’. De rechtbank ziet niet in waarom een zorgwoning, zoals gedefinieerd in artikel 1.110 van de planregels niet beschouwd zou kunnen worden als een beschermde woonvorm. De essentie van beide woonvormen is namelijk dat het gaat om personen die niet zelfstandig wonen en geestelijke en/of lichamelijke verzorging of begeleiding behoeven. Door de activiteit ‘zorgwoning’ te vergunnen heeft het college voldoende duidelijk gemaakt dat in dit gedeelte van het pand geen personen gehuisvest mogen worden die zelfstandig of nagenoeg zelfstandig kunnen wonen.
De exacte invulling van deze woning is nog onduidelijk. Vergunninghouder heeft nog geen huurder of huurders. Vergunninghouder heeft ter zitting duidelijk gemaakt dat hij begrijpt dat een beschermde woonvorm is vereist, dat hij begrijpt dat hij aan zal moeten sluiten bij wat het bestemmingsplan toestaat en dat de woning niet als reguliere woning gebruikt mag gaan worden. Er is dus geen aanleiding te veronderstellen dat de zorgwoning in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan gebruikt zal worden.
2. Eiser beroept zich op strijd met de parkeernomen en de vereiste laad- en losmogelijkheden. De parkeernormen of normen voor laden en lossen die het CROW heeft opgesteld, zijn niet in het Bouwbesluit en in dit geval ook niet in het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand opgenomen. Wel is in artikel 2.5.30 van de Bouwverordening opgenomen dat er voldoende parkeergelegenheid en gelegenheid tot laden en lossen bij een gebouw moet zijn. Echter, met de invoering van de Reparatiewet BZK 2014 is de wettelijke grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen, zoals bepalingen over parkeren, per 1 juli 2018 komen te vervallen, waardoor dit artikel onverbindend is. Dat betekent dat het college hier niet aan mag toetsen. Omdat het college de vergunning niet mag weigeren wegens strijd met de CROW-normen, is de vraag hoeveel parkeerplaatsen vereist zijn op basis van die normen en of het tekort aan plaatsen in de omgeving opgevangen kan worden juridisch niet relevant. Datzelfde geldt voor het afwezig zijn van een specifieke laad- en losgelegenheid. Het college mocht hier niet aan toetsen en mocht de vergunning dus niet weigeren wegens een tekort aan parkeerplaatsen of een laad- en losgelegenheid.
Rechtelijke Instantie : Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum Uitspraak : 23-09-2022
Eclinummer : ECLI:NL:RBZWB:2022:5504
Ruud Veenhof